Psalm 66
Kees Waaijman leidt de psalm in.
1 Voor de verduurder.
0 Zang.
0 Deun.
0 Omschal de Machtige, alle land,
2 deun de wichtigheid van zijn naam,
0 plaats wichtigheid in zijn viering,
3 zeg de Machtige:
0 ‘Wat schroomlijk jouw maaksels in jouw vele verweer.’
0 Jouw vijanden verloochenen zich voor Jou,
4 alle land zijgt voor Jou
0 en ze deunen voor Jou,
0 deunen jouw naam. Plavei.
5 Ga en zie de gewrochten van de Machtige,
0 schroomlijk werk bij de aardelingzonen.
6 Hij wendt de zee in dorheid,
0 te voet tijgen ze door de rivier,
0 daar verheugen wij ons in Hem.
7 Die in zijn sterkte eeuwen heerst,
0 zijn ogen turen naar de naties,
0 dwarsen verhogen zich niet. Plavei.
8 Zegen, volken, onze Machtige,
0 en laat horen de stem van zijn viering.
9 Die onze ziel in het leven plaatst
0 en onze voet niet te wankelen geeft.
10 Ja, Jij toetst ons, Machtige,
0 Jij smelt ons zoals men zilver smelt.
11 Komen laat Jij ons in een burcht,
0 Jij plaatst folter op onze heupen.
12 Jij laat een mens rijden over ons hoofd,
0 wij komen in vuur en water,
0 en Jij laat ons uittrekken tot lafenis.
13 Ik kom in jouw huis met stijgoffers,
0 vernoeg Jou mijn geloften,
14 waartoe mijn lippen zich sperden
0 en mijn mond in mijn benauwing sprak.
15 Stijgoffers van het gemeste wil ik laten stijgen voor Jou
0 met de rook van rammen,
0 koeien maak ik aan met bokken. Plavei.
16 Ga, hoor en vertellen wil ik,
0 al wie de Machtige schromen, wat Hij mijn ziel maakte.
17 Naar Hem riep ik met mijn mond
0 en Hem verhogen is onder mijn tong.
18 Als ik in mijn hart zwelligheid zag,
0 mijn Meester zou niet horen.
19 Maar de Machtige hoort,
0 acht de stem van mijn pleit.
20 Gezegend de Machtige die
0 niet zwenken laat mijn pleit en zijn gunst uit mij.